De Stichting is besmettelijk, dat is inmiddels wel bewezen. Ook onder de vrijwilligers zie je dat. Buren, vrienden, familie, iedereen doet mee. Zo hebben we bijvoorbeeld Hanneke en Willy, twee zusjes die al jaren betrokken zijn bij verschillende activiteiten en die dat, volgens eigen zeggen, nog jaren zullen blijven doen. Ze interviewen elkaar.
W: Eerst maar even een kennismaking: wie ben je, waar en met wie woon je, wat doe je als je geen vrijwilliger bent?
H: Ik ben de vierde uit een gezin met zes kinderen, we hadden de liefste ouders die we nu helaas alweer een tijdje moeten missen. Ik ben inmiddels 67 jaar oud en ik woon met Ron in Nigtevecht. We zijn met pensioen en gaan samen graag in Nederland op pad. Wandelen en fietsen door de natuur, vaak op een Waddeneiland, met een verrekijker mee om de natuur dichterbij te halen. Laatst hebben we nog kraanvogels gezien in Drenthe. Verder hou ik van lezen, ik bak graag en zing sinds kort in een popkoor in Weesp. En jij dan?
W: Ik ben de vijfde uit hetzelfde gezin, 57 jaar en ik woon met Johan in IJsselstein. Ik ben kleine zelfstandige en ik doe opdrachten op het gebied van personeelszaken en sinds kort ook kwaliteitsmanagement. Verder kook ik graag, vooral als er mensen komen eten, ik hou van gezelligheid met familie, vrienden en de bonuskinderen en ik lees graag, maar minder dan ik zou willen.
H: Hoe is jouw contact met de Stichting eigenlijk begonnen? Ik kan me herinneren dat jij thuis kwam met verhalen over Roemeense kinderen en dozen, maar hoe kwam je daar eigenlijk bij?
W: Via een vriendin. Zij woonde eerder dan ik in IJsselstein en deed mee aan het hulpgoederentransport. Ze vertelde over de manier waarop Nederlandse en Roemeense families aan elkaar gekoppeld werden en hoe het transport geregeld werd en dat vond ik meteen mooi. Het was toen al een geoliede machine en door de jaren heen werd dat steeds een beetje bijgeslepen. Superknap. En door het contact tussen de families wordt het heel persoonlijk, je leert waar je ‘jouw’ gezin het beste mee kunt helpen. En daardoor ben ik dus ook dozen gaan vullen.
H: En vervolgens werden wij eigenlijk mee gezogen. Onze zus Mariandel begon truitjes te breien en verzamelde uitdeelcadeautjes voor de lopers, mama sponsorde de boodschappen in de pakketten en je kreeg van iedereen kleding.
W: Ja, dat laatste liep een beetje uit de hand, op een gegeven moment had ik een zolder vol met kleding. Wat dat betreft ben ik heel blij dat de kledinginzameling er nu is. Daar heb ik jou voor warm gemaakt, als ik het me goed herinner. Op het moment dat je stopte met werken.
H: Ja, dat klopt. Ik had toen al een poosje een eigen pakketgezin. Eerst was dat een vader, moeder, oma en 1 zoon die nog thuis woonde. Daar kwamen steeds meer kleinkinderen bij. Daar vulde ik jarenlang dozen voor, met hulpgoederen en voor ieder gezinslid ook een klein cadeautje. Dat heb ik heel veel jaren gedaan, totdat er vanuit de Stichting een seintje kwam dat deze oma het eigenlijk niet meer nodig had. Vervolgens heb ik ieder jaar alleen voedselbonnen gestuurd en een oude dame erbij gekregen. Die is overleden en nu heb ik een vader, een moeder en twee jongens. De eerste oma stuurt nog steeds ieder jaar een bedankje. Van het nieuwe gezin hoor ik niet veel. Dat is wel jammer, maar ik denk dat dat eigenlijk vrij normaal is en dat het contact dat ik met het eerste gezin had vrij uitzonderlijk was. Maar jij hebt nog steeds je eerste pakketgezin, toch?
W: Ja, dat wel, maar dat seintje dat jij kreeg, dat het gezin het niet meer nodig had, heb ik ook gehad. Vond ik best ingewikkeld, want ‘mijn’ gezin heeft z’n best gedaan om iets van hun leven te maken. Altijd hard gewerkt, hun geld niet opgemaakt aan drank maar gespaard om de kinderen een opleiding te kunnen geven. En uiteindelijk kregen ze het dus ook beter. Konden hun huisje steeds een beetje opknappen en hebben zich uit het dal gewerkt. Dus eigenlijk hadden ze alles goed gedaan, en nu voelde het voor mij alsof ik ze daarvoor ging straffen door geen dozen meer te sturen. Dus ik heb de gulden middenweg gekozen: ik stuur ze ieder jaar nog één doos met wat kleding, speciale producten voor hun kleinzoon die diabetes heeft, en een paar traktaties voor iedereen. En ik heb er nu een omaatje bij, waar ieder jaar ook een paar dozen naartoe gaan. Maar we waren bij de kledinginzameling, waar jij bij betrokken bent geraakt. Daar is het niet bij gebleven, toch?
H: Nee, van daaruit werden het speciale dozen samenstellen samen met Marianne. En prijzen voor het Rad van Fortuin inkopen, samen met jou. Laatst heb ik Thea geassisteerd met de lotenboekjes. En ik bak voor verschillende evenementen.
W: Ja, laten we daar nog even reclame voor maken. Wat bak je zoal?
H: Nou, ik weet niet of reclame maken nog wel nodig is. Er komen steeds meer mensen op de rommel-, kerst- en zomermarkt die me kennen van eerdere jaren en die het een en ander meenemen voor thuis, dat vind ik altijd heel leuk, is toch een compliment. De appeltaart is wel een beetje favoriet, ook bij de mede vrijwilligers. Maar ook de boterkoek, speculaas, brownies en gevulde speculaas gaan altijd goed. Daarnaast probeer ik een beetje te variëren. Dat houdt het ook voor mezelf leuk. En daar wordt Ron ook altijd blij van, want hij is het officiële proefkonijn. Privé krijg ik ook wel eens aanvragen om te bakken. De opbrengst daarvan gaat ook naar de Stichting. Maar even over jou: hoe ver ben jij inmiddels met de Stichting vergroeid geraakt?
W: Nou, net als jij help ik bij de evenementen, ik schrijf een beetje en ik help jou met de prijzen voor het Rad van Fortuin. Ik doe ook mee met kleine dingetjes, zoals via de donatiepagina van de Stichting bestellingen doen op internet (doelshop.nl/srkhinfo), ik doneer iedere maand een bedrag voor Tinkerbell. En af en toe belt Karin met een verzoek, dat kan van alles zijn, en dat doe ik dan uiteraard graag.
H: Ja, ik heb zoveel bewondering voor Karin en Edwin! Wat een kracht en uithoudingsvermogen hebben zij, waarmee ze de hele Stichting op hun schouders dragen.
W: Dat is zeker waar! En zo flexibel zijn ze ook. Iedere tegenslag vangen ze blijmoedig op en iedere wijziging in de douaneregels wordt soepel verwerkt.
Dat is trouwens het moment waarop de Stichting meer voor mij werd dan alleen dozen, bedenk ik nu. Er werd in één van de dozen door de douane iets gevonden wat er niet in mocht zitten. Toen kwam het hele transport terug en moest er iets met de dozen gebeuren. We konden daarom onze eigen dozen weer ophalen en op dat moment vroeg Edwin aan mij of ik zou willen helpen met het verwerken van de dozen die niet opgehaald werden. En zo is het gekomen. Laatste vraag voor jou:
Wat zou je graag in de toekomst willen zien voor de Stichting?
H: Ik hoop dat we ooit zo ver komen dat Tinkerbell zichzelf kan bedruipen. Dat zou heel mooi zijn. En jij?
W: Meer jonge vrijwilligers voor het voortbestaan van de Stichting. En voor de nieuwe, frisse ideeën die zij kunnen inbrengen. Maar vaak denken mensen pas aan vrijwilligerswerk als ze met pensioen zijn en meer tijd krijgen. En dat is ook weer logisch.
H: Ja, net als ik en heel veel anderen. Wij zijn de krasse knarren van de kinderhulp.
W: De hoekstenen en steunpilaren. Leve de krasse knarren!